Waar moet je op letten?Je moet er bij frituren op letten dat:- je zeker weet dat de friteuse en het frituurvet schoon zijn; Controleer dit regelmatig en vervang het vet op tijd!
- het vet de juiste temperatuur heeft bereikt;
- de producten die je gaat frituren droog zijn, anders gaat het vet schuimen.
- dat je tijdens het frituren door te schudden met het frituurmandje voorkomt dat de producten aan elkaar gaan plakken;
- dat je nooit gefrituurde producten met zout bestrooit als het mandje zich nog boven het vet bevindt! Doordat het zout dan in het vet verbrandt, bederft het frituurvet sneller!
Omdat producten verschillend zijn is ook de manier waarop je iets frituurt niet altijd dezelfde. We behandelen een aantal producten en leggen uit hoe je deze producten frituurt. In de praktijkmap kun je bij kaarten 87, 88 en 89 zien hoe je frituurt en hoe je met de friteuse moet omgaan.
GroentenHarde groenten die weinig vocht bevatten, bijvoorbeeld bloemkool en knolselderij moet je eerst blancheren. De groenten verpak je daarna met deeg, beslag of andere producten. Zachte groenten die veel vocht bevatten, kun je rauw frituren, bijvoorbeeld courgettes, aubergines en champignons.FruitJe omgeeft het fruit met een beslag of deeg. Fruit met weinig vocht kun je eerst pocheren in suikerstroop, bijvoorbeeld ananas. Fruit met veel vocht, bijvoorbeeld appels, kun je rauw in een beslag of deeg frituren.VleesSamenstellingen waarin vlees is verwerkt, kun je frituren zoals bijvoorbeeld salpicon voor kroketten en bitterballen.
|  |
VisVis wordt vaak gefrituurd. Kleine vissen, zoals sardines kun je in hun geheel frituren. Grotere vissen, zoals kabeljauw, moet je eerst ontdoen van huid en graten en portioneren. Voor dat je ze frituurt, moet je de vis omwentelen in bloem en verpakken in deeg of een beslag, of paneren in paneermeel. De vetstof waarin vis is gefrituurd, is door de vissmaak niet meer bruikbaar voor het bakken van andere producten. | 
|